Leo Raget

Short stories

Aufmunterung (2)


‘U stelt me teleur, Herr Forster. Hoe kunt u zeggen dat onze grote leider vijftien jaar geleden nog een misselijkmakende lafaard was. Meer dan de helft van alle Duitsers heeft enkele maanden geleden op hem gestemd.’ Hartmanns stem klonk steeds sarcastischer. ‘Deze man gaat Duitsland redden!’

Forster deed een stap in de richting van Hartmann die hem prompt gebaarde stil te staan. ‘De waarheid, Herr Hartmann, is dat het allemaal aan de omstandigheden heeft gelegen. Sla de kranten van de afgelopen jaren er maar op na. In dit land heeft de chaos geregeerd. Nog niet zo lang geleden werd geld elk uur minder waard en stond de Reichstag in brand. Het zorgde voor de ideale omstandigheden om een volk te laten snakken naar totale controle door iemand die zij als een sterke man beschouwen. Ik kan u in mijn studeerkamer laten zien hoe de omstandigheden van iemand een held, een moordenaar of een lafaard kunnen maken. Dat is allemaal wetenschappelijk onderzocht in de Amerikaanse burgeroorlog.’

Voor de tweede maal die avond toonde Hartmann zijn superieure grijns. ‘Een lafaard pakt geen kansen en profiteert niet van de situaties. En dat weet u. Het gedrag van onze grote leider is bepaald niet aangeboren.
Zo bekeken is het …’

‘Aangeleerd. Precies, ja. Het was Hitlers diepste overlevingsinstinct dat hem het IJzeren Kruis heeft bezorgd.’

‘Beledigt u alstublieft niet mijn intelligentie, Herr Doktor. Er is die nacht meer gebeurd.’

Buiten het raam klonk onverwacht een kletterend geluid. Hartmann gebaarde Forster het badkamerraampje te openen. Het volgende moment voelde hij de loop van het pistool in zijn rug steken.

De mannen keken naar buiten en zagen hoe een lange, tengere man zwalkend een vuilnisbak naast het tegenovergelegen huis vulde met lege flessen. ‘Herr Gischler neemt het niet zo nauw met de sociale omgangsvormen. Hij is huisbaas van een tiental woningen die niet meer in beste staat zijn. Een klein jaar geleden is zijn vrouw bij hem weggegaan.’

Terwijl hij de woorden uitsprak zag Forster een kans. ‘Herr Hartmann, laten we open kaart spelen. U moet mij uit de weg ruimen voor een bepaald bedrag. Ik ben al aangeschoten wild dat inderdaad naar het buitenland wil vluchten. Ik wil u een voorstel doen. Volgt u mij en ik laat u een luik zien waarin mijn vrouw en ik ons vluchtkapitaal hebben verborgen. De helft is van u.’

‘Maar, Herr Doktor, ‘de grijns op Hartmanns gezicht liep van oor tot oor, ‘alleen uw stoffelijk overschot is bewijs dat ik mijn plicht heb vervuld.’

‘Precies en daarom verzoek ik u om Herr Gischler in mijn plaats te doden. Een man met uw … vaardigheden is in staat om hier een mouw aan te passen. Ik instrueer mijn vrouw dat ze hem als mij moet identificeren.’

Hartmanns grijns maakte plaats voor een harde blik. Hij keek Forster intens aan en gebaarde hem om op zijn oude plek plaats te nemen.

‘Dus u vindt dat ik een concessie moet doen. Niet alleen zou ik uw gezin moeten sparen, maar ook uzelf. En ik word verwacht een buitenstaander te doden.’ Hartmann liet een geïrriteerde zucht. ‘Ik onderhandel niet.’

‘Dan neem ik mijn geheim het graf in.’ Forster realiseerde zich dat hij met vuur speelde.

‘En u gaat niet alleen, Herr Doktor. Uw vrouw en zonen zullen u vergezellen.’

‘Dat zal dan de allergrootste zonde zijn uit mijn leven.’

Forster doorbrak de lange stilte door zijn hand uit te steken. Hartmann keek erna alsof het een besmettelijke ziekte was.

‘Ja, ik ga akkoord. Uw verhaal, Herr Forster, uw verhaal!’



Tegenover Forster zat een gebroken man. Zijn terneergeslagen uitdrukking werd verstrekt door de punten van zijn lange snor.

‘Ik ben 29 jaar, Herr Doktor, en ik heb nog niets betekend in mijn leven. Overmorgen ga ik terug naar München, terug naar mijn mislukte leven.’

‘Nu doe je het weer.’

Hitler keek hem verbaasd aan.

‘Je zwelgt in je slachtofferrol. Kijk mij hier eens zielig zijn! Vlak nadat ik je in deze kamer betrapte vonkte je toen je mijn diagnose las. Je brieste toen de luitenant van het artilleriecentrum je uitkafferde. In beide gevallen was je oprecht verontwaardigd.’

‘Bedoelt u dat ik vaker verontwaardigd moet zijn?’

‘Bijna.’

Forster liet een pauze vallen in de hoop dat Hitler zelf met een beter antwoord zou komen. Hij bedacht zich toen hij de wanhoop in Hitlers ogen zag.

‘Beide keren dat je uit je vel sprong werd je gedreven door angst. Angst om niet geloofd te worden, om als deserteur te worden beschouwd. Hoe anders zou het zijn als je verontwaardiging wordt gevoed door hoop. Ons land zal de komende tijd meer dan ooit behoefte hebben aan hoopgevers. Hoffnungsträgers.
En jij, Adolf Hitler, moet daarom uit je slachtofferrol stappen.’

‘Het enige wat ik kan is berichten rondbrengen en een beetje schilderen en tekenen.’

‘Het is een kunst om je bestaansrecht en je talenten te ontdekken. Wat dreef je destijds om een palet en verf te kopen?’

‘Mijn … mijn droom was …is achterhaald. Kletspraat van een toen nog jonge man.’

‘Nee, korporaal. Zo gemakkelijk kom je er niet van af. Dromen moet je durven realiseren.’

‘Vroeger, voor de oorlog, wilde ik componist worden. Totdat ik Richard Wagner hoorde. Kent u Wagner, Herr Doktor

‘Jazeker. “Also sprach Zarathustra”, zijn samenwerking met Nietzsche, is me bijgebleven. Ga verder.’

‘Tijdens mijn laatste week in Wenen was ik bezig met een aquarel van een operagebouw in een zijstraat van de Ringstrasse. Via een openstaande zijdeur hoorde ik flarden van robuuste, welluidende muziek. Uit nieuwsgierigheid sloop ik naar binnen en nam plaats op het balkon. Beneden was een operagezelschap aan het repeteren voor Wagners “Rienzi, der Letzte der Tribunen”. Kent u het, Herr Doktor?’

Hij wachtte Forsters reactie niet af en ging verder. ‘Cola di Rienzi heeft echt bestaan. Hij was een volkstribuun uit de veertiende eeuw, iemand die het volk wist te verenigen tegen de adel. Een oprechte hoopgever. Wagners ouverture is simpelweg magisch. Toen ik het voor het eerst hoorde …’

Forster meende een traan te zien op Hitlers gezicht. De korporaal keek als betrapt en wendde zijn blik af.

‘Wat? Je wilt een Rienzi zijn? Een Adolfo Rienzi?’

‘U hebt niet het recht er de draak mee te steken!’ De korporaal ging zitten en plaatste het doosje met pepermunt in een van de laden. Zijn oog viel op een ander, even groot metalen doosje. Hij plaatste het op tafel, opende het en meende het poeder te herkennen.

‘Dat is bestemd voor …’

‘De hopeloze gevallen, Herr Doktor? Voor degene die u niet met pepermuntjes kunt overtuigen. Is dat het?’ Zonder te aarzelen plaatste Hitler een bergje van het witte poeder op zijn wijsvinger, bracht het naar zijn neusgat en snoof diep.

Forster slikte zijn woorden in. De cocaïne was enkel en alleen voor hem bestemd. Gedurende de oorlog had hij de gewoonte ontwikkeld om één keer per dag, meestal halverwege de middag, een laagje van het poeder op zijn tandvlees aan te brengen. Drie dagen geleden besloot hij ermee te stoppen. Zomaar. Uitgerekend toen capituleerde de keizer.

Hitler schoof het doosje in zijn richting. ‘Waarom ook niet?’, dacht Forster. Hij opende het doosje en bracht wat poeder op zijn tandvlees aan. ‘Doe dit met mate, korporaal. Anders kun je niet voor jezelf instaan. Waar waren we gebleven. O ja, je wilt een man van het volk worden. Hoe luidt die toespraakwijsheid ook alweer? Van het volk, door het volk, voor het volk. Denk daar aan voor het geval je ooit een menigte toespreekt.’

‘We zullen dit land opnieuw gaan opbouwen, Herr Doktor. De eerste tijd zal er chaos heersen en zal het volk de politiek, de elite en de machtshebbers wantrouwen. U hebt gelijk, wat dit land nodig heeft zijn oprechte vertegenwoordigers van het volk.’

Forster zag de man groeien. Hij bleef maar oreren over de terugkeer van een groot Germaans rijk. Het zelfvertrouwen van zijn toekomstige ex-patiënt nam manische vormen aan. Hij stond achter Forsters bureau, hield een vuist op het bureaublad en gebaarde fel met zijn andere hand. Hitler geloofde nu onmiskenbaar in zichzelf op een fanatieke, bijna profetische manier. Forster twijfelde of deze gemoedstoestand louter door de cocaïne kwam. Zijn patiënt leek nu bezeten door hoop. De manier waarop Hitler was doorgeschoten van levensbedreigende vrees naar doorgeslagen hoop baarde hem zorgen. De gedachte maakte snel plaats voor vermoeidheid en onverschilligheid. Behoorde hij niet blij te zijn dat zijn patiënt iets van een roeping had gevonden?

Hij verraste zichzelf met een interruptie. ‘Doe wat aan je snor.’

Hitler keek hem verbaasd en verontwaardigd aan.

‘De uiteinden van je snor doen me denken aan twee kruipende zwarte rupsen die ieder vergeefs uit een neusgat proberen te vluchten.’ Forster stak zijn handen verontschuldigend in de lucht. ‘Excuses, ik ben een psychiater, geen modejournalist.’

Zonder iets te zeggen liep Hitler naar het raam en keek naar zijn weerspiegeling. Forster zag hoe de ogen van de man steeds feller werden. Het opmerkelijke geestelijke herstel van korporaal 4372 beangstigde hem en hij hoopte dat het naderende einde van de cocaïnekick de man uit zijn kamer - en wellicht uit zijn leven - deed belanden.

‘U heeft gelijk.’

Hitler draaide zich om en keek Forster indringend aan. ‘Ik word niet alleen een hoopgever. Ik ga er voor zorgen dat wij de aangereikte hoop ook daadwerkelijk gaan waarmaken.’

Forster hief zijn lege glas. ‘Gesproken als een echte volksvertegenwoordiger.’

Hitler vulde het glas bij. ‘Herr Doktor, u zou me een groot plezier doen als we de volgende woorden samen uitspreken. Zegt u mij na: wir schaffen das!’

‘Ik geloof je korporaal. Ik weet niet hoe, maar ‘wir schaffen das!’



‘De volgende ochtend werd ik wakker in dezelfde stoel. Korporaal Hitler werd later die dag ontslagen en keerde terug naar München. We hebben elkaar nooit meer gezien. Ik heb hem hoogstens een duwtje in de juiste richting gegeven.’

‘Zo zou je het kunnen noemen, ja.’

Forster bestudeerde het engelengezicht van de man. Hartmann kwam berekenend over.

‘Ik zal zwijgen. Dat beloof ik op het hoofd van mijn zoons. Hartmann leek hem gedachteloos aan te kijken.

Buiten klonk het geluid van kletterend metaal. Hartmann gebaarde Forster naar het badkamerraampje en beide zagen Gischler een lege fles in de vuilnisbak gooien.

‘U zegt dat deze man buiten geen gemis voor de mensheid?’

Forster rook de zure adem van de jongeman en zag hoe zijn ogen zich vernauwden tot smalle spleetjes. Hartmann legde zijn pistool op de wasbak en stak zijn hand uit. ‘Herr Doktor, laten we elkaar de hand schudden. We hebben een overeenkomst.’

Forster aarzelde een moment en zocht oogcontact met de jongeman.

‘Zegt u mij na, Herr Doktor. Wir schaffen das!’

Nog voor Forster de woorden kon uitspreken zag hij als in slowmotion hoe Hartmann het pistool in Forsters uitgestoken hand legde en naar zijn hoofd bracht. Vanuit zijn ooghoeken zag hij hoe Hartmann zijn eigen wijsvinger naar de trekker bracht.

Op het moment dat de trekker afging waren zijn laatste gedachten bij zijn gezin. Vlak voordat alles om hem heen zwart werd besefte hij dat hoop inderdaad als laatste sterft. 

Een snelle dood had hij altijd maar niks gevonden. Door de worsteling was hij zelfs niet in de gelegenheid geweest om de laatste blik van de zielenknijper op te vangen. Hartmann keek vanuit het openstaande raam naar de rode en roze spetters in de witte badkamer. Hij hoorde schreeuwende mensen en gestommel op de trap en wierp een laatste blik op Forster. Gek, eigenlijk. Meestal was hij vrijwel meteen hun naam vergeten. Edmund Forster zou hem waarschijnlijk lang bijblijven. Tenslotte was hij de man geweest die hun grote leider voor het eerst in zijn kracht had weten te zetten. Louter en alleen met woorden. Hartmann hing aan het raam en landde een moment later soepel op de grond. Hij deed de kraag van zijn jas omhoog en trok zijn hoed een tikje naar beneden. Onderweg troostte hij zich met de gedachte dat kogels uiteindelijk dodelijker zijn dan woorden. 


 

Op 11 september 1933 overleed Edmund Forster door zichzelf
in zijn badkamer door het hoofd te schieten. 
 
Een afloop waar geen enkele geschiedschrijver genoegen mee moet nemen.